
Na de Tweede Wereldoorlog keerde het normale leven langzaam terug. Veel was verwoest of verloren, zo ook de mobiliteit.
In eerste instantie werd na 1945, wat het vervoer betreft, gebruik gemaakt van bewaard gebleven voertuigen.
De politie had niets meer en ten dienste van de uitvoering van de taak werden particuliere voertuigen gevorderd zodat van enige mobiliteit kon worden voorzien.
Veel van de gevorderde voertuigen verkeerden echter in een slechte staat en door het gebrek aan onderdelen en de verschillende merken, werd gebruik gemaakt van achtergebleven legervoertuigen.

Veel Jeeps werden door de regering aangekocht en verdeeld over de verschillende korpsen. Ook Dodge en Bedfords deden dienst.
De voertuigen werden in een donkerblauwe kleur uitgevoerd.
Toen in de 50er jaren de auto-industrie weer particuliere voertuigen ging leveren, werd gebruik gemaakt van nieuw aangeschafte voertuigen.

Voor de ruimte werden twee Ford Custom woody’s aangeschaft met een radio installatie die door het formaat de laadruimte vulde.

Jeep was favoriet en voor de surveillance met gebruik van een centrale meldkamer werden de eerste jeeps met een radioverbinding in gebruik genomen.

Voor de surveillance in een steeds groter wordend gebied, werd in 1955 voor een besteluitvoering gekozen.
In eerste instantie van het merk Ford F 100, omdat die het formaat hadden om arrestanten en fietsen, die toen de meerderheid van het burger vervoer vormden over te kunnen brengen naar een politielocatie. Een groot voordeel waren de grote achterdeuren.

In 1962 stopte Ford met de productie van het type F 100. Wel leverden ze een Pick-Up met open laadbak. Goeie raad is duur en er werden op de Pick-Up uitvoering overdekte cabines gebouwd die vanwege de hogere instap boven de bestaande cabine uitstaken.
De constructie ging in het gebruik rammelen en werd onpraktisch.

Chevrolet bood een soortgelijk voertuig in een productmatige bestelauto van het vereiste formaat. De C10. De “C” staat voor Custom en 10 voor het laadvermogen in lb’s, zijnde 500 kg.

De C10 bleef in de opvolgende 20 jaar het surveillancevoertuig voor de Rotterdamse politie. Vanaf het begin werden ze voorzien van een L.P.G. brandstofinstallatie en waren allen voorzien van een automatische gangwissel (versnellingsbak). De selectorhandel was voor het gebruik alleen te gebruiken in de standen N Neutraal, D Drive en R Return.
Alles heeft zijn prijs. Zo ook ruimte voor weggedrag. In het weggedrag blonk de C10 niet uit, mede gezien de bestrating. Ondanks het feit dat de bestuurders intern op de verschillende voertuigen werden afgelest door een eigen Rijopleiding, kwam het geregeld voor dat de C10 de bestuurder de baas werd. Mede het feit dat bij achtervolgingen van verdachten de wil tot aanhouden groter was dan de grip op het wegdek, ontstond werkschade die nog steeds aanleiding geeft tot foto’s met de gevolgen. Voor buitenstaanders is het makkelijk conclusies te trekken, maar men werd nimmer zelf met het feit geconfronteerd.

Er werd nog een poging gedaan in de vorm van een Chevrolet en Ford Van , maar er werd gekozen voor de Volkswagen T 2 en later de daaropvolgende type’s.

In 1982 besloot de korpsleiding tot vervanging van de C10.
De reactie bij het personeel was groot. De ruimte en het weggedrag was het zelfde, maar de kosten minder.
In totaal werden gedurende de gebruiksperiode 240 C10’s ingezet.

Het deed echter niets af aan de populariteit van de C10 zowel voor de gebruikers als de bewoners van Rotterdam.
De voertuigen werden 24 /24 gebruikt . De inbouw en het onderhoud gebeurde intern, waarbij grote specialisatie ontstond.

Voor het bedrijfsgemak werden voor de M.E., de ondersteunende groepen, Chevrolet K10, 4 X 4 aangeschaft, die tot 2000 dienst deden. Van dit type is er ook één in de Stichting opgenomen
Alle voertuigen staan gestald bij de politielocatie aan de Veilingweg. Ze zijn niet publiekelijk toegankelijk, maar komen geregeld op straat bij verschillende manifestaties.
Bram Verhoeff.